Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) staat bekend als een van de grote Duitse denkers die enorm heeft bijgedragen op het gebied van de filosofie, wiskunde en geschiedenis. In de filosofie verrijkt Leibniz elegant de beweging met zijn complexe en volwassen rationalisme. In tegenstelling tot andere rationalisten vóór hem illustreerde Leibniz een meer uitgebreide universum dat door God was gekozen als de beste van alle mogelijke werelden. Deze perfecte wereld wordt gekenmerkt door een oneindig aantal enkelvoudige stoffen "monaden" welke geen ruimtelijke en tijdelijk entiteiten zijn. Elke monade is net als een spiegel die het hele universum vanuit zijn eigen standpunt vertegenwoordigd.
Enkele prominente argumenten van Leibniz in zijn werken Monadologie en Theodicee:
1) Een kosmologisch argument dat Leibniz gebruikte om te pleiten voor het bestaan van God. Leibniz beweert dat alles wat bestaat een voldoende reden heeft om er te zijn en niet andersom. Om een oneindige regressie van deze reeks onvoorziene omstandigheden te voorkomen, moet er een ultieme stof voor al deze diversiteit bestaan, en dit is wat wij God noemen.
2) Een argument van de perfecte wereld. God is almachtig en alwetend en welwillend en de vrije schepper van de wereld. Stel dat de wereld beter zou zijn. Als deze wereld niet de beste van alle mogelijke werelden is, dan was God niet krachtig genoeg om een betere wereld tot stand te brengen, of ontbrak God aan kennis, of God wilde niet dat deze wereld het beste is. Al deze verklaringen zijn in tegenspraak met wat God is.
3) Het probleem van het Kwaad. De kritiek van Leibniz wijst erop dat een hoeveelheid pijn in deze wereld niet rechtvaardigen dat God het beste van alle mogelijke werelden heeft geschapen. Leibniz beweert dat het lijden goed is, omdat het een deel is van de oneindige goedheid van God. Het kwaad is slechts het product van onze beperkte intelligentie, die de ware karakter van Gods scheppende bedoelingen niet begrijpen. We noemen dingen het kwaad wanneer ze afzonderlijk worden bekeken, maar ze kunnen goed zijn ten opzichte van andere gebeurtenissen en processen. Bovendien dringt Leibniz erop aan dat de aardse menselijk geluk niet kan worden gezien als de standaard waaraan de goedheid van de wereld moet worden beoordeeld.