Plato (427-348 v.Chr.) en Aristoteles (384-322 v.Chr.) waren beide Grieken en worden over het algemeen gezien als de grootste filosofen van alle tijden. Hun werken worden tegenwoordig met grote belangstelling verder bestudeerd, omdat ze eeuwenlang een groot aantal filosofische disciplines hebben gevormd.
Op de waarheid:
Voor Plato was de wereld net een grot waarin mensen niet de ware vorm van de werkelijkheid beseffen, maar enkel schaduwen van de objecten die op de muur van de grot worden weergegeven. In dit opzicht kunnen we geen beroep doen op onze zintuigen om de waarheid van de dingen te begrijpen door de natuurlijke wereld te onderzoeken. Net als bij de fundamentele principes van wiskundige bewijzen bestaan de ware vormen van natuurlijke dingen in onze gedachten. Daarom wordt de ware vorm van werkelijkheid overwogen in plaats van waargenomen en alleen de filosoof kan de waarheid van de dingen begrijpen.
Aristoteles geloofde in tegenstelling tot Plato dat de zintuigen nodig waren om de realiteit van de natuurlijke wereld naar behoren te kunnen onderzoeken. De weg naar de waarheid is het systematische observeren en analyseren van de natuurlijke wereld in combinatie met de logica. Dit soort observeren zouden we tegenwoordig "wetenschap" noemen.